Roeland genoot van de reis. Sinds zijn jongensjaren had hij ervan gedroomd om op de motor naar Afrika te trekken. Het gevoel om met 98 Japanse paardenkrachten onder je togus Europa te doorkruisen, was een moeilijk te definiëren mengeling van innerlijke rust en opwindende vrijheid. Zijn Suzuki, een DL 1000 V-strom, diende hem steeds vlijtig en trouw.
Op een zonnige maar frisse mei-morgen – hoeveel dagen geleden nu? – was hij op zijn bepakte all-road motorfiets vertrokken vanuit Duivendrecht, heel gewoontjes: rechtsaf de Van der Madeweg op, na 0.6 km linksaf de Spaklerweg op, na 1.8 km linksaf, na 150 m rechtsaf, na 0.8 km rechtdoor de Burgemeester Stramanweg op richting Amstelveen en na 350 m de oprit van de A2 op. Van daar was het in onregelmatige etappes zuidwaarts gegaan: Breda, Antwerpen, Gent, Valenciennes, Parijs etc. Zich haasten hoefde hij niet; hij had een volle maand vakantie opgenomen en als een bepaalde stad of camping hem bijzonder beviel, dan bleef hij daar gerust een nachtje extra staan.
Na een slordige 2500 km was hij de Avenida Agustín Bálsamo in Algeciras opgezwenkt, een mijlpaal waarvan hij het bereiken had gevierd met een fles koppige Rioja en 20 goed bestede minuten in een afwerkhotelletje met een blonde Russin.
De overtocht naar Tangier de volgende morgen kwam zonder meer in aanmerking voor de kwalificatie ‘adembenemend’: vanaf het midden van de Straat van Gibraltar kon je zowel Afrika, de rots van Gibraltar als de Spaanse kust zien liggen; een dozijn machtige tankers was voorbijgevaren en een school dolfijnen had naast de ferry meegezwommen.
Eenmaal op Marokkaans grondgebied had Roeland zijn reistempo zelfs nog verder omlaag gebracht; in Agadir had hij een paar dagen lui aan het strand gelegen.
Vanaf Tan Tan, waar zich een officiële douanepost bevond, reisde je door de Westelijke Sahara. Het landschap was van een onaardse en monotone schoonheid: een spiegelgladde vlakte van zand vermengd met zout, die naar het westen toe naadloos overging in de Atlantische Oceaan. Nouakchott, de hoofdstad van Mauritanië, had al eens op de borden aangegeven gestaan: nog 1652 km! Zijn uiteindelijke bestemming was Dakar. Daar zou hij de motor verkopen – een afnemer had zich reeds gemeld, dankzij de zegeningen van het www – en het vliegtuig nemen terug naar Amsterdam, maar zover was het voorlopig nog niet, gelukkig niet!
Tegen het einde van de middag van de achttiende reisdag bereikte Roeland Dakhla, de laatste plaats van betekenis voor de grens met Mauritanië. De enige camping in de verre omtrek bleek een stuivend terrein met stinkende toiletgebouwtjes te zijn, het geheel omheind door een muur van verweerd roze stenen.
De Suzuki werd geparkeerd en met een groot zeil toegedekt. Liefkozend klopte Roeland op het zadel van zijn trouwe tweepitter, of het de rug van een kameel was. Hij maakte kennis met zijn buren: een hippiestel uit Stuttgart in een vrolijk opgeschilderde Peugeot Boxer.
Nadat hij zijn tentje had opgezet, kookte hij op een brander een maaltje maccaroni met tomatensaus. Er stond een flinke storm, het tentdoek klapperde fel en er waaide zand in zijn eten, dat knarste tussen zijn tanden. Het toetje bestond uit een rol wit uitgeslagen chocoladekoekjes en een capsule multivitamine.
Op de camping had zich intussen een kakelbont allegaartje verzameld voor de nacht: tientallen pickuptrucks, oude Peugeots en Mercedesses, een paar motorfietsen en enkele, vreemdsoortige voertuigen die nogal de aandacht trokken van de lokale bevolking, zoals de bloemrijke kampeerauto van zijn Duitse buurtjes.
Toen zijn honger gestild was, wilde Roeland niets liever dan zich even douchen, want hij voelde zich stoffig en bezweet. Bovenop het toilet hok stond een groot waterreservoir dat door middel van een tankauto gevuld diende te worden. Of de chauffeurs van het watertoeleveringsbedrijf staakten of dat er algehele waterschaarste heerste, daar kon Roeland slechts naar gissen; in elk geval kwam er nog niet het dunste straaltje uit de kraan. Geërgerd en nog net zo vuil keerde hij terug naar zijn tent.
De zon ging onder en zijn buren wensten hem welterusten; zij gingen vroeg naar bed om nog wat te lezen en nog iets anders ook trouwens, waar ze Roeland beslist niet bij nodig hadden, te oordelen naar het hartstochtelijke geschommel van hun camper. Zelf had hij nog helemaal geen zin om al in zijn slaapzak te kruipen, maar buiten de tent was het echt niet om uit te houden, vanwege de harde woestijnwind, die onafgebroken om zijn hoofd blies; knettergek en doodmoe werd hij daarvan!
Roeland nam een besluit: hij moest hier niet in deze deprimerende zandbak blijven zitten kniezen, maar ergens iets gaan drinken. Hij haalde de motor onder het dekzeil vandaan en tufte op zijn gemak naar het centrum van het stadje.
Veel bezienswaardigs kwam hij onderweg niet tegen, of het zouden de witte huizen en een paar kleurig geklede Sahrawi-vrouwen moeten zijn. Dakhla maakte een weinig gezellige of swingende indruk op hem, maar in de bar op het dak van het Sahara Hotel zat hij tenminste uit de wind en er werd warempel bier geschonken, prijzig bier, dat wel.
Een jonge Marokkaan, die verlegen naar zijn tafeltje geschuifeld kwam en zich voorstelde als Assou, nodigde hem uit voor een spelletje backgammon. Hij trok een stoel bij en zette een bord tussen hen in. Ze speelden, Roeland verloor driemaal achter elkaar. Daarop bood hij zijn nieuwe backgammonmaatje nog iets te drinken aan. Assou, die het tot dan toe keurig bij cola gehouden had, vroeg op geheimzinnige fluistertoon ook een biertje voor hem te bestellen; natuurlijk was alcohol hem als gelovig moslim eigenlijk verboden.
Ze proostten en praatten wat. Assou hield zijn flesje angstvallig onder het tafelblad verborgen en durfde pas een slokje te nemen als niemand in zijn richting keek. Het was, verbazingwekkend genoeg, lang geen slecht pilsje, van het merk Casablanca, licht en fruitig, met een ietwat kruidige en droge afdronk.
Het gesprek werd intussen van beide kanten in welwillend, maar nogal gebrekkig Frans gevoerd, wat geenszins afbreuk deed aan de geanimeerde sfeer. Assou was erg aardig en onmiskenbaar homoseksueel. Inwendig glimlachte Roeland een beetje treurig om de sierlijke, ballerina-achtige manier van bewegen van zijn gesprekspartner, terwijl hij zich probeerde voor te stellen hoe het moest zijn om als man van mannen te houden in zo’n homovijandige cultuur als de islamitische. Contacten leggen, verliefd worden, seks met elkaar hebben, dat alles speelde zich waarschijnlijk noodgewdwongen in het verborgene af.
“Tu es marié?” vroeg Assou.
“Fiancé…? Tu as une bonne amie?” Roeland legde uit dat hij getrouwd noch verloofd was en momenteel zelfs geen liefje had. Dat nieuws scheen Assou buitengewoon te interesseren en terwijl hij nadrukkelijk oogcontact met Roeland zocht, bood hij hem een slaapplaats voor de nacht aan bij hem thuis. Bijna voelde Roeland zich schuldig over het ontstaan van dit misverstand. Had hij mogelijk valse verwachtingen gewekt bij deze jongen door hem zo vriendschappelijk en met Nederlandse onbevooroordeeldheid tegemoet te treden? Op gedempte toon zei hij:
“Pardon Assou, maar je vergist je. Ik ben niet zoals jij, ik val op vrouwen.” Beschaamd keek Assou de andere kant uit. Hij mompelde:
“Ik dacht: je bent ongetrouwd, je hebt geen vriendin, misschien… Ik ben ook maar een mens, ik heb ook mijn behoeftes!” Troostend legde Roeland zijn hand op die van de jonge Marokkaan.
“Ik begrijp het best, Assou. Het geeft niet.” Onwillekeurig dacht hij aan de hippies op de camping, die nu normaalgesproken natuurlijk allang klaar waren en tevreden lagen te slapen: lepeltje-lepeltje wellicht, hij met een lul nog nat van haar afscheiding plakkend tegen haar dikke, Duitse billen en zij met een kutje vol zaad. Hij liet de hand van Assou los en verzuchtte:
“Weet je, soms voel ik me net zo eenzaam en gefrustreerd als jij. Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden dat ik voor het laatst met een vrouw naar bed ben geweest, nom de Dieu!” Tevergeefs trachtte hij zich het gezicht van die Russische tippelaarster in Algeciras voor de geest te halen. Haar naam was hij vergeten, – Natasha, Natalia? – alleen haar donkerbruine laarzen met slangenprint herinnerde hij zich duidelijk en dat ze tijdens de geslachtsdaad aan één stuk had liggen redeneren als een kip zonder kop, dat ook. Het geheugen van een vrijgezel was een vuilnisvat vol geheel en gedeeltelijk vervaagde amourettes.
Roeland schrok op uit zijn gemijmer. De flesjes Casablanca waren leeg en Assou was van het tafeltje opgestaan.
“Venez avec moi”, zei hij. Plotseling bevangen door een rare ongedurigheid verlieten ze het hotel.
Buiten, in de zilte nachtlucht, pakte Assou hem bij zijn mouw en trok hem een zijstraat in.
“Ik ben een arme ‘aatay’, een flikker, maar jij toch niet!” fluisterde hij in Roelands oor.
“Jij hoeft niet ongelukkig te zijn; voor jou zijn er…” Hij zocht naar het woord:
“des… facilités.” Ze liepen snel; het was nog net geen rennen.
Roeland kreeg amper de gelegenheid om te kijken waar hij was. Het stadsplan van Dakhla ontbeerde iedere logica, alsof een kleuter zomaar wat pennenkrassen op een stuk papier had gezet. Zonder Assou zou hij hopeloos verdwaald zijn in dat doolhof van straten en straatjes.
Terwijl ze overstaken wees zijn gids hem het militaire hoofdkwartier en de kazerne aan; ze vertraagden hun pas. Het drong niet dadelijk tot Roeland door in wat voor een deel van het stadje ze terecht waren gekomen. De huisjes, niet meer dan krotjes eigenlijk, waren ondermaats en onooglijk en hadden maar één verdieping. Aan de straatzijde waren ze voorzien van tralieraampjes, daarachter schemerden vele vrouwengezichten. Tussen de huisjes flaneerden uitsluitend mannen rond. Roeland kon zijn ogen niet geloven. Pas toen hij een knul van begin twintig, met stekeltjeshaar en een mottig snorretje, brutaal door het traliewerk van zo’n kot zag turen en met het nauwelijks meerderjarige meisje binnen hoorde kibbelen over Dirhams, durfde hij voor zichzelf te erkennen dat ze in een achterbuurt met hoeren liepen. Dus dit was wat Assou had bedoeld met die zogenaamde faciliteiten. Het kon gewoon niet op vanavond: eerst die biertjes, toen een homo en nou dit: een hoerenbuurt middenin de Sahara; onvervalste prostitutie, hier, in Dakhla, in het diepe zuiden van Marokko, een islamitisch land, let wel. Roeland vond het bijna geruststellend om te zien op welke schaal de verboden van de profeet werden overtreden; je zou bijna gaan geloven dat Marokkanen ook maar gewoon mensen waren!
Er werd op zijn schouder getikt; Assou keek hem stralend aan.
“Ik ga weg. Dit is geen omgeving voor iemand met mijn geaardheid.” Hij giechelde.
“Gebruik een condoom en laat je niet afzetten.” Ten afscheid drukten ze elkaar de hand:
“Ma a s-salama; adieu!” Toen draaide Assou zich om en loste op in de nacht.
Roeland begon het hoerenkwartier nauwgezet te verkennen. De getralide venstertjes deden hem denken aan een gevangenis, of aan een bouwvallige harem. In elk krot werrkten zo’n twee tot vijf hoeren, wat hem op een geschat totaal bracht van meer dan honderd. Zijn voornemen om zo gauw mogelijk één daarvan een flinke beurt te geven, wond hem enorm op. Helaas echter bleek met iedere stap die hij zette duidelijker dat westerlingen niet bepaald welkom waren. Van een afstand maakten de hoeren nog sissende geluiden en klakten verleidelijk met hun tong om zijn aandacht te trekken, maar als hij dichterbij kwam en ze zagen zijn Hollandse kop, dan schrokken ze en snauwden hem toe op te donderen. Van verschillende kanten werd hij uitgescholden voor ‘Fatah’, wat voorhuid betekent en stellig zeer beledigend bedoeld was. Veel te kiezen viel er voor hem dus niet en Roeland vreesde al dat hij onverneukterzake zou moeten vertrekken, toen een schorre stem helemaal aan het eind van een steeg hem staande hield. Roeland keek om en stelde vast dat de stem toebehoorde aan een sharmoutah van uiterst twijfelachtig allooi: een Berbers wijf met een onvriendelijk smoel, zo vet als modder en allang de jongste niet meer.
“Boum-boum?” vroeg ze. Hitsig drukte Roeland zijn neus tegen het rooster van haar etalage; haar zoete parfum sloeg hem tegemoet. De gezonde zakelijkheid, waarvan ze blijk gaf, vond ongetwijfeld zijn oorsprong in het feit dat de concurentie straf was; heel wat meisjes waren jonger en mooier dan zij. Misschien had ze al een poosje niks verdiend en kon ze zich niet al teveel kieskeurigheid veroorloven. Hoe dan ook: geld was geld en een lul was een lul.
“Flous, flous!” bedelde ze en wreef inhalig duim en wijsvinger tegen elkaar. Haar bloeddoorlopen ogen en sterk verwijde pupillen verrieden dat ze iets lekkers gerookt had; sigaretjes met kif werden overal op straat en in de cafés te koop aangeboden. De strapless jurk die ze droeg, leek afkomstig uit de garderobe van een uitgerangeerde operettezangeres. Haar wimpers waren koolzwart opgemaakt en over haar geverfde haren lag een oranje-achtige gloed.
De hoer ontblootte in een valse glimlach haar bouwvallige gebit en schepte vervolgens, haar rechterhand tot een kommetje vormend, een joekel van een hangtiet achteloos uit haar jurk. De tiet, beter gezegd de uier, werd hem ter keuring voorgehouden, alsof hij bij de poelier een geslachte kalkoen wilde kopen.
“Bons nichons, bon boum-boum,” prees ze haar waar aan. Roeland’s keel werd droog.
“Bi kem?” stamelde hij in zijn beste Arabisch. Ze raspte haar prijs, die hij niet verstond. Daarop liet ze de tiet los, evenwel zonder deze in haar jurk terug te proppen, zodat hij daar obsceen en bloot bleef bungelen, terwijl ze het bedrag op haar vingers voor hem uittelde. Tegen betaling van honderd Dirham scheen hij binnen te mogen komen. Hij frutselde het geld uit de heupportefeuille die hij om zijn taille onder zijn kleding droeg en toonde haar het beduimelde biljet. De deur vloog open en zoals ze daar opeens vlak voor hem stond, meer dan honderdzestig pond opgedirkte hoerigheid, vond Roeland haar eigenlijk knap angstaanjagend. Maar voordat hij zich zou kunnen bedenken en er vandoor gaan, had ze hem al aan een arm het huisje ingetrokken.
Haar huisgenotes, twee meiden van een jaar of 17, die zo uit een bergdorpje in de Hoge Atlas geplukt leken, taxeerden Roeland in het voorbijgaan, met blikken vol haat en minachting. Waaraan hij hun vijandigheid te danken had, viel niet moeilijk te raden: vanuit hun optiek was hij een heiden, een onbesnedene. Het zou hun reputatie kunnen schaden, als uitlekte dat hij hier een wipje had gemaakt en Marokkaanse klanten zouden mogelijk wegblijven. Een moslim meisje dat zich door een niet-moslim jongen liet neuken, was volgens de Koran een hoer; wat een moslim hoer die zich door een niet-moslim klant liet neuken, dan wel mocht wezen, kon Roeland zo gauw niet verzinnen. Een van beide huisgenotes maakte een opmerking. Daarop zette de dikke sharmoutah de handen strijdlustig in de zij en voegde haar jongere collegaatjes iets toe dat verre van vriendelijk klonk en er ongetwijfeld op neerkwam dat ze zich met hun eigen verdomde kutzaakjes moesten bemoeien. Nadat ze aldus haar zegje had gedaan, joeg ze Roeland met een por in zijn rug naar een achterkamertje. Het was er snikheet en bedompt. Een kaal peertje wierp vanaf het plafond een zwak schijnsel omlaag. Over de vloer slingerden gebruikte condooms en proppen keukenpapier rond. In tijden van nood had Roeland wel vaker zijn heil gezocht in een bordeel, maar dit hier was met voorsprong het smerigste en goedkoopste dat hij ooit van binnen had gezien.
Het geld verwisselde van eigenaar. Om de dikke sharmoutah heen wervelde zo’n ontzettende wolk muskus dat Roeland er bijkans misselijk van werd. De geur liet zich omschrijven als houtachtig zoet, erogeen en animaal, alsof de reukstof rechtstreeks werd afgescheiden door een geheime klier ergens bij haar aars. Ze schopte haar slippers onder een antiek tweepersoonsbed op hoge, gekrulde poten, dat door een geborduurd gordijn werd afgescheiden van de resterende woonruimte, waarna ze hem met een teken van haar hand gelastte zijn spijkerbroek te laten zakken. Roeland gehoorzaamde onmiddellijk en stond met een knots van een stijve voor haar. Zelf ontdeed ze zich in een onverschillige ruk van haar jurk, die in een wijde cirkel rond haar enkels neerfladderde. Het eerste wat opviel, was het zogeheten ‘handje van Fatima’ dat aan een veter rond haar middel bungelde. een amulet die het boze oog moest afweren. Het zilveren sieraadje hing iets onder haar navel, ter hoogte van haar baarmoeder, met het kennelijke doel deze te behoeden tegen binnendringing van het venerische kwaad. Met zijn jeans op zijn gympen strompelde Roeland naar haar toe en legde zijn handen op haar brede, volle heupen, terwijl hij zijn blik van boven tot onder over haar naakte lichaam liet dwalen. Haar huid bezat een tamelijk blanke teint en haar armen en voeten waren versierd met eenvoudige, geometrische henna-tatoeages. Verder mocht ze dan fors overgewicht hebben, een vormeloze homp vlees was ze allerminst. Het overtollige vet zette zich bij haar zo te zien vooral op en rond borsten, billen, heupen en dijen; haar taille kon met enige overdrijving zelfs slank genoemd worden. De proporties van haar lijf klopten prima en dan mocht een stel prammen van dat kaliber wat Roeland betreft best een beetje toegeven aan de zwaartekracht. Hij vond haar in één woord een beest!
Onder luid knarsend protest van de spiraalvering plofte ze op het bed neer en opende werktuigelijk haar dijen, hem aldus een vrij uitzicht biedend op haar recent geharste, uitwendige neukorganen, bestaande uit een geprononceerde venusheuvel, een stel obsceen pruilende kutlippen, een garnaalroze kutspleet en een erwtkleine kittelaar. Roeland kwam naast haar zitten, pakte haar tieten vast en friemelde er een poosje mee. Hij streelde ze en boetseerde ze en begon van daaruit haar lichaam verder af te tasten: hals en schouders en toen steeds lager.
“Un condom?” vroeg hij zacht.
“Na’am,” beaamde de dikke sharmoutah afwezig, maar in beweging komen om er eentje voor hem te pakken, was er niet bij. Ze bleef stoned naar het plafond liggen staren, terwijl ze een beetje aan haar kut vingerde. Of ze zulks deed om haar klant met de aanblik ervan op te geilen, of om zichzelf in de juiste stemming te brengen, viel moeilijk uit te maken; de ene mogelijkheid sloot de andere trouwens niet uit. Roeland vreesde dat, als ze geen rubbertje verstrekte, en gauw, hij haar net zo lief zonder zou bespringen: een verontrustende ontdekking, temeer daar zij tegen een dergelijke actie waarschijnlijk bedroevend weinig bezwaar zou maken.
Zijn dwalende handen kwamen tot rust op haar bolle onderbuik en de associatie met een rijkelijk gevuld vat drong zich spontaan aan hem op. Onwillekeurig stelde hij zich de vele liters zaad voor, die gedurende een leven van ontucht in dit onderlichaam geloosd moesten zijn en die ze daarbinnen wel opgeslagen leek te houden! Geen wonder dus dat ze zo was gaan opzwellen… Hij gniffelde om het dwaze idee. Een hoer, formuleerde hij voor zichzelf, was welbeschouwd een soort spermatank en haar kut was de vultrechter, een in dit specifieke geval door overmatig gebruik nogal vuile vultrechter… De fameuze hoeveelheid parfum, waarmee ze zich besprenkeld had, kon namelijk niet verdoezelen dat er een zeker, vunzig geurtje opsteeg uit haar opengesperde kruis, waaruit Roeland opmaakte dat er daar beneden lang niet na elke klant gewassen werd. Haar verwijten maken over dit gebrek aan hygiëne, zou echter een typisch geval zijn van de pot die de ketel zwart noemde, want hij rook zichzelf evengoed: een kummelig melange van geitenleer en okselzweet, dat hem er fijntjes aan herinnerde dat zijn dagelijkse avonddouche er al voor de derde achtereenvolgende maal bij ingeschoten was, wat bepaald geen aanbeveling verdiende in een woestijnklimaat. Een mooi stelletje viespeuken waren ze met zijn tweetjes!
Roeland draaide zich een kwart slag om, tot hij zijn eikel tegen de tepel van haar linkertiet kon wrijven. De tepel reageerde door automatisch op te zwellen tot een obscene, geribbelde knop, die al gauw glom en glibberde van zijn gestadig opwellende voorvocht. De dikke sharmoutah lachte diep in haar keel, staakte haar gemasturbeer en kwam naar de rand van het bed gekropen.
“Kebir,” koerde ze vol bewondering, terwijl ze hem met een klef, vissig handje uitvoerig de maat nam. Het complimentje, hoe vals ook misschien, deed zijn recht hemelwaarts wijzende tamp dadelijk nog verder zwellen van trots, want vleiend bleef het hoe dan ook, wanneer een vrouw die op een gemiddelde werkdag meer lullen zag dan de meesten in een heel leven, beweerde dat je zo’n grote had! Nadat ze al frunnikend en liefkozend elke variabele had beraamd, lengte, breedte, doorsnede en omtrek, begon ze haar enorme memmen er speels en behendig omheen te kneden. Al gauw was ze bezig, haar bovenlijf in een kalme cadans van voor naar achteren schommelend, hem zalig tussen haar tieten af te trekken. Roeland leunde achterover op zijn ellebogen en liet haar begaan. Zijn pik werd totaal gesmoord in haar weelderige vlees. Even later liet ze bovendien haar kin op haar borstbeen zakken, hetgeen haar in staat stelde om zijn eikel in haar mond te nemen, telkens wanneer deze uit de gleuf tussen haar memmen omhoog pookte. Het kunstje deed Roeland naar adem happen van wellust. Bij iedere neerwaartse duik van haar hoofd hoorde hij haar luid slurpen.
Ze lag inmiddels half over hem heen, de knieën opgetrokken, haar reet in de lucht. Roeland keek recht tegen haar kruin aan; haar gezicht ging schuil achter een waterval van oranje haren. De aanraking van haar zuigende lippen en sloom lebberende tong maakte hem dol van geilheid en hij kreunde en kronkelde onder haar, of hij aan een kwelling onderworpen werd, wat in zekere zin ook zo was: een heerlijk hitsige kwelling. Het liefst had hij een korte pauze ingelast, zodat zijn gloeiende pik wat zou kunnen bedaren, maar de dikke sharmoutah werkte meedogenloos verder, duidelijk van zins zo snel mogelijk een zaadlozing te forceren.
Het aanvankelijke, plagende gesabbel aan zijn eikel verhevigde in hoog tempo tot een pijpbeurt in optima forma, waarbij zijn ballen van lieverlede eveneens tussen haar tieten bekneld raakten. Zijn leuter werd verslonden met een gretigheid, of deze naar lolly smaakte in plaats van naar bronstige bok. Roeland liefkoosde de blote, gebogen schouders van de hoer en gaf met kleine duwtjes het tempo aan. Zijn kuitspieren spanden zich aan en zijn bekken kwam als een hefbrug omhoog, terwijl het genot van zijn orgasme hem in volle hevigheid overviel. Daarbij greep hij het hem afzuigende hoofd weinig zachtzinnig bij de geverfde haren vast, doodsbenauwd dat het zich op het beslissende ogenblik zou terugtrekken. Geen enkele westerse vrouw, ongeacht of ze ervoor betaald werd of niet, zou zich zo’n ruwe behandeling laten welgevallen, maar deze goedkope snol scheen het allemaal tamelijk normaal te vinden en stond hem toe de hele lading in haar mond te spuiten. Roeland voelde haar zuigen, of ze door een rietje een stroperige vloeistof probeerde te drinken, en hij besefte in geen jaren zo grondig gepijpt te zijn. Alleen doorslikken deed ze niet, want nauwelijks was hij uitgedruppeld of haar gezicht kwam omhoog van zijn buik en haar lippen gingen van elkaar. Terwijl haar rode hasj-ogen hem spottend opnamen, kwam de hele zooi pardoes weer naar buiten gelopen. Zaad droop langs zijn paal omlaag in zijn schaamhaar en lekte over haar tieten: een enorme kwak, opgespaard in twaalf dagen van onvrijwillige, seksuele onthouding.
De dikke sharmoutah ging van hem af en scheurde een stuk grauw papier van een keukenrol, waarmee haar besmeurde borsten in een handomdraai werden afgeveegd. Daarna stak ze een zuurtje in haar mond en stapte in haar jurk. Zonder hem zelfs maar de tijd te gunnen om zijn broek fatsoenlijk op te hijsen, begon ze hem ongeduldig naar de voordeur te duwen. Roeland was nog bezig zijn gulp dicht te knopen, toen hij alweer buiten op straat stond. Hij liep de steeg uit.
Na enig dwalen vond hij Hotel Sahara en zijn motorfiets terug. Hij stapte op, startte en reed voorzichtig naar de camping, speurend naar kuilen en gaten in het slechte wegdek, die soms plotseling opdoken in het licht van de koplamp. Eigenlijk was het tegen zijn principe om ‘s nachts te rijden en Roeland was blij toen hij ongeblutst en ongeschramd in zijn tent kon kruipen.
Van slapen kwam echter niet veel terecht. Opdringerige beelden van de Berberhoer verschenen, om hem nog urenlang klaarwakker te houden. Zijn bezoek aan haar die avond had zijn begeerte eerder aangewakkerd dan geblust en hij zag haar dermate gedetailleerd voor zich, de rimpeltjes bij haar ogen en de lijnen om haar mond, de intens gepigmenteerde cirkels rond haar tepels en het losse huidplooitje over haar kittelaar, dat het bijna griezelig werd. Terwijl ze onvermoeibaar bleef rondspoken in zijn lage eenpersoons sheltertje, leek haar gedaante zo levensecht dat hij haar adem langs zijn hals kon voelen strijken en af en toe kreeg hij zelfs heel duidelijk haar lijflucht van muskus en flamoes in zijn neus. Maar toen hij zijn armen verlangend naar haar uitstrekte, omhelsde hij natuurlijk slechts een spotlachende leegte. Roeland was genoeg nuchtere Hollander om te onderkennen dat het enkel zijn eigen, koortsige verbeelding was die hem parten speelde, anders zou je waarachtig nog gaan geloven dat die rotsnol hem behekst had! Pas tegen de ochtend viel hij in een onrustige slaap.
Bij het ontwaken voelde hij zich prikkelbaar en opgejaagd; de beelden waren verdwenen, de geilheid was gebleven. Roeland ritste de tent open en kroop naar buiten, waar de zon, hoewel nog maar net boven de kim verrezen, reeds ongenadig brandde aan een veel te blauwe hemel. Wrevelig beantwoordde hij de groet van zijn hippiebuurvrouw en in een opwelling van onbeschoftheid had hij bijna gevraagd of zíj hem niet eventjes van dienst wilde zijn. Een man alleen aan het eind van de wereld had zo zijn behoeftes, daar moest ze toch begrip voor kunnen opbrengen; en ze deed het tenslotte ook met die lelijke baardaap van een vriend van haar! Het was zo gefikst: Muschi aufmachen, Schwanz herein, hops und fertig ist die Kiste; kleine moeite voor haar, enorme opluchting voor hem… Maar in plaats van haar dit oneerbare voorstel te doen, maakte Roeland gewoon een beker oploskoffie voor zichzelf, zoals elke morgen, en de buurvrouw, onwetend van zijn ranzige fantasieën, ging douchen, want blijkbaar was er weer stromend water.
Roeland ging het stadje in, te voet ditmaal; hij had nog wat formaliteiten te regelen en moest een paar boodschapjes doen. Misschien zou hij, als het meezat, vanmiddag al zijn boeltje kunnen inpakken en verdertoeren. In vroeger tijden was de grens met Mauretanië slechts beperkt geopend; er werden tweemaal per week konvooien georganiseerd door het Marokkaanse leger. Gelukkig had men die procedure afgeschaft en was het tegenwoordig wel toegestaan om individueel te reizen.
Bij een bakkerijtje kocht Roeland een met poedersuiker bestoven pannenkoek en in een café dronk hij een glas sinaasappelsap en twee glazen muntthee. Pas daarna had hij de moed en het geduld om zich vrijwillig door de gehaktmolen van de burocratie van Dakhla te laten vermalen: eerst naar de politie, die de papieren voor de uitreis moest afgeven, en vervolgens naar de douane voor een exportvergunning van de motorfiets.
Ondanks de tergend langzame tweevingertechniek, waarmee de geüniformeerde ambtenaren in functie hun stokoude typmachines betrommelden, beschikte Roeland nog voor 11 uur over alle benodigde documenten en stempels, hetgeen voor Noord-Afrikaanse begrippen zonder meer vlot genoemd moest worden. Hij dronk ergens nog twee glazen muntthee en zijn blaas begon te knellen, maar toen hij naar de wc ging – een onbeschrijfelijk smerig hok achter in de zaak -, werd hem het pissen haast onmogelijk gemaakt door een felle erectie die, om zo te zeggen, naar de dikke Sharmoutah verlangde als een hond naar zijn bazin. De straal, die hij dankzij een uiterste aan wilskracht in de pot wist te mikken, leek waarachtig wel afkomstig van een bejaarde vent met prostaatklachten! Roeland begreep dat dit geen doen zo was langer, stapte zonder doortrekken uit het pleehokje, betaalde de ober en verliet het café.
Het achterbuurtje dat tegenover de kazerne lag, bleek overdag een heel ander karakter te vertonen dan ‘s nachts; het straatbeeld was totaal omgeslagen. Waar gisteravond soldaten in burger en kleine drughandelaartjes, autosmokkelaars, woestijngidsen en meer van zulk gespuis had gebanjerd, daar renden nu spelende kinderen rond, terwijl hun moeders de was deden of de laatste roddels met elkaar uitwisselden en rookten in de schaduw. Een groepje jongens liep te voetballen met een leeg olieblik. Toen het blik zijn kant opgehuppeld kwam, punterde Roeland het grijnzend naar hen terug, tot grote hilariteit van de straatvoetballertjes.
De pret was echter maar van korte duur, want voordat hij de volgende hoek had bereikt, kwamen hem twee pooier-achtige types achterop: ongure kerels met hangsnorren en spiegelende zonnebrillen , opzichtig glimmende ringen en polshorloges, die zo uit een derderangs gangsterfilm weggelopen leken. Er werd hem te verstaan gegeven dat hij weg moest wezen. Toen Roeland quasi achteloos een keertje over zijn schouder spiedde, beduidden ze hem met in de lucht hakkende handen dat ze zijn keel gingen afsnijden. Roeland achtte het niet raadzaam om zijn executie af te wachten en zette een soepel sprintje in. Hij sloeg linksaf en toen nog eens. Hij rende zo hard hij kon, remde abrupt, dook weg en gluurde om een muurtje. De twee pooiertjes waren nergens te bekennen. Roeland schoot de steeg in.
De temperatuur moest ondertussen gestegen zijn tot een graad of veertig Celcius; zijn T-shirt plakte aan rug en borst. Hijgend hield hij stil voor het krot van de dikke sharmoutah. De voordeur stond open en een van de jonge huisgenotes was bezig met een bezem zand en stof naar buiten te vegen. Toen ze Roeland in het vizier kreeg, verscheen er een nijdige trek rond haar mond, wat haar bepaald niet knapper maakte. Hij deed een stap dichterbij en vroeg:
“Waar is… Ik zoek…?” Omdat hij geen naam wist, maakte hij een gebaar van grote borsten. De huisgenote liet haar bezem op de grond kletteren en wees woedend naar de onwelkome bezoeker, haar wijs- en middelvinger als een dubbelloopsgeweertje tegen elkaar houdend. Ze snoof vervaarlijk en prevelde enkele woorden, die klonken als een soort toverspreuk. Er werd een vloek over hem uitgesproken, zoveel was Roeland wel duidelijk en hij kon een smakelijk lachje niet onderdrukken.
“La bes!” riep hij naar binnen,
“Holà, quelqu’un!” Juist toen het meisje hem de punt van haar bezemsteel tussen de ribben wilde planten, dook de dikke sharmoutah op uit het donkere achterhuis. De bonte operettejurk was vervangen door niets meer dan een korte, grauwe ondderrok en ook droeg ze nu een b.h., een ouderwets geval met baleinen en brede schouderbandjes, dat duidelijk niet bedoeld was om seksueel te prikkelen, maar slechts om de afzakkende boel stevig op zijn plaats gesjord te houden. Haar oogleden waren gezwollen van de slaap en haar oranje haar zat vreselijk door de war. Zijn geroep moest haar hebben gewekt. Roeland voelde het bloed in golven naar zijn onderlichaam stromen.
Eerst leek de dikke sharmoutah hem niet te herkennen of te begrijpen waar hij voor kwam, maar toen wuifde ze vermoeid dat hij moest ophoepelen. Wanhopig wapperde Roeland met een briefje van honderd dirham voor haar gezicht. Eventjes loerde ze ernaar, als een adder naar een muis, toen gooide ze de deur met een klap voor hem dicht.
Dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Roeland maakte rechtsomkkeert en begon onwillig de steeg uit te slenteren, ontgoocheld en boos, in een stemming om op de vuist te gaan met om het even wie hem voor de voeten kwam, desnoods met die twee bezonnebrilde pooiertjes. Voordat hij zich echter drie meter van het huisje verwijderd had, riep een bekende, rauwe stem hem terug. De dikke sharmoutah stond op de drempel en wenkte; blijkbaar was ze van gedachten veranderd. Hij haastte zich naar haar toe. Pas nu bij daglicht viel het Roeland op hoe ongezond en opgeblazen ze er uitzag. Haar pupillen hadden hun normale grootte herkregen, maar een bleke pafferigheid wees op een chronisch gebrek aan zonlicht en verse groenten.
Brutaal griste ze het geld uit zijn hand en liet hem binnenkomen. Roeland wilde meteen doorlopen naar het achterkamertje, maar de dikke sharmoutah pakte hem bij zijn shirt beet en beduidde met een vinger tegen haar lippen dat hij zachtjes moest doen. Ergens vlakbij jengelde een baby, terwijl zijn moeder hem troostte en een liedje neuriede. De dikke sharmoutah wees naar het geborduurde gordijn, zodat Roeland begreep dat de geluiden daarachter vandaan kwamen; het bed op zijn hoge krulpoten werd overdag klaarblijkelijk bezet door een van de jonge huisgenotes en haar kind.
Roeland vroeg zich af waar ze het dan zouden moeten doen, maar daarover liet de dikke sharmoutah hem niet lang in het ongewisse: gewoon hier, ter plekke en wel nu meteen! Leunend tegen de binnenzijde van de voordeur tilde ze haar rok op; het ‘handje van Fatima’ piepte te voorschijn en zwaaide vriendelijk naar hem. Roeland ritste zijn gulp open en zo nam hij haar: staande, zijn benen buigend tot hij er van onderaf in gleed. Met een gelukzalige zucht sloot hij die grote kebab-kont van haar in zijn armen en het was of hij een burcht omhelsde, een citadel van vlees en vet, door de wondere Schepper van de hemelen en aarde voorbestemd om in grenzeloze wellust te worden belegerd door mannen met pikken als knuppels en ballen vol kokende olie, mannen zoals hij!
“Yella, yella,” prevelde ze en bewoog dwingend met haar bekken, want er moest wel worden voortgemaakt. Ze neukten in stilte. Ondanks de dierlijke begeerte, die zijn hersens benevelde, verraste het hem hoe nat en weinig nauw deze Berberse was; het sap lekte in stroompjes uit haar stinkende muts en veroorzaakte onappetijtelijke vlekken rond zijn gulp.
Roeland gromde en stootte dieper; haar baarmoedermond schampte telkens langs de rand van zijn eikel: een heerlijke sensatie. Je leuter zonder rubber in een Marokkaanse hoer steken, was vast niet het verstandigste dat je als kerel kon uitvreten en Roeland zou het dan ook niemand willen adviseren, maar ontkennen dat het lekker was, allemachtig lekker, zou van schijnheiligheid getuigen. Bovendien, misschien was hij morgen wel dood! De strook niemandsland tussen Marokko en Mauretanië, dat hij zou moeten passeren, lag immers vol met mijnen. Op de camping deden de gruwelijkste verhalen de ronde over auto’s die naast de piste terecht waren gekomen, de woestijn ingereden en geëxplodeerd. Als hij morgen onverhoopt op een landmijn zou botsen, dan had hij in elk geval nog één keer onbekommerd geneukt.
Zonder uit haar te glijden, begon Roeland zich langzaam om te draaien, voetje voor voetje, de dikke sharmoutah aan haar achterwerk met zich meenemend. Ze leken een onzeker danspaar dat schuifelend een halve cirkel beschreef, tot Roeland met zijn rug steun vond tegen de deur en hij opeens veel steviger stond. Zo kon hij haar met veel meer kracht over zich heen trekken, waardoor ze als het ware bij hem op schoot kwam te zitten, alleen de stoel onder hem ontbrak. Nog een paar keer helemaal tot de bodem doorpompen, voelde hij, en dan ging hij spuiten.
De dikke sharmoutah klampte zich met een hand in zijn nek aan Roeland vast, met de andere tilde ze haar rok omhoog, zodat hij goed kon zien hoe zijn glimmend natte pik in haar dikke onderlijf verdween. Dat wijf wist verdorie wel hoe ze een man gek moest maken!
Een paar seconden lang hield Roeland zijn paal zo diep mogelijk in haar gedrukt, daarna trok hij terug en herhaalde zijn werkwijze, tot plezier van de Berberse, die een genietend kreuntje liet horen en pardoes een volgend scheutje kutsap over zijn jeans knoeide. Ze leek zogezegd hard op weg om het lucratieve met het orgastische te verenigen. Roeland bedacht dat, als de deur achter hem, die van lieverlede steeds luider rammelde onder de druk van hun parende lichamen, opeens uit het slot schoot, ze met zijn tweetjes zo de straat op zouden tuimelen en hij nam zich heilig voor, mocht dit gebeuren, om gewoon verder te gaan met naaien, al belandden ze midden in de ezelstront en kwam de hele wijk er scheldend en spugend omheen staan.
Maar de deur schoot niet uit het slot en de dikke sharmoutah kreeg natuurlijk evenmin een orgasme, Roeland wel. Vlak voor het hoogtepunt haalde hij zijn pik opnieuw een stukje terug, naar het begin van haar kut, daar waar ze toch net iets strakker was dan in de diepte, daarna schoof hij hem al spuitend in zijn geheel weer naar binnen, met als resultaat een overvloedige zaadlozing, die pas na een halve minuut eindelijk was uitgewoed en hem een gewaarwording van volmaakte bevrediging schonk. De dikke sharmoutah kreunde luid en goor met hem mee, want ze behoorde duidelijk tot het slag hoeren dat er oprecht plezier in heeft om mannen te laten klaarkomen.
Toen de mist in zijn hoofd langzaam oploste en hij weer helder kijken kon, ontdekte Roeland tot zijn schrik dat een van de huisgenotes met haar kind op de arm de kamer in was geslopen en de hele vertoning spottend gadesloeg. Ze moest op het gestommel en gebonk zijn afgekomen. Even kruiste haar blik die van Roeland, toen barstte ze los in een stortvloed van verwensingen. De dikke sharmoutah schoof met een vloek van Roeland zijn schoot af en keerde zich woest naar haar jonge collegaatje om. Kijvend en scheldend als viswijven stonden beide hoeren tegenover elkaar; hun stemmen snerpten met de vinnigheid van electrische gitaren en het scheelde weinig of ze hadden elkaar letterlijk de ogen uit de kassen gekrabd. Intussen zag Roeland een kleverige, witte klodder rustigweg onder de onderrok van de oudste uit vallen en met een vochtige klets, als van een schijtende vogel, tussen haar voeten op de vloer belanden. Enkele druppels volgden, biggelend van haar dijen omlaag, via haar knieholtes tot over haar kuiten, maar de dikke sharmoutah sloeg geen acht op de lekkage. Ze had haar tegenstandster met drie vingers bij een tepel gegrepen en begon die geniepig om te draaien. Het meisje, dat zich niet kon verweren vanwege de baby die ze in haar armen hield, gilde van pijn. De dikke sharmoutah wrong de tepel nog wat verder om en liet toen eindelijk los. Jankend vluchtte haar slachtoffer naar achteren, waarmee het gezag in huis onbetwistbaar hersteld scheen. Roeland werd uitgelaten, met een nors “shoukran”.
De volgende ochtend vroeg passeerde Roeland zonder veel oponthoud de Marokkaanse grens en waagde zich in het mijnenveld: de confrontatie met wrakken van auto’s, die op mijnen waren gereden, bracht een aangename spanning in zijn liesstreek teweeg. Over de restanten van een asfaltweg, ooit aangelegd door de Spanjaarden, bereikte hij de grens van Mauritanië. De grens werd gemarkeerd door een huisje opgetrokken uit opeengestapelde stenen, met een dak van oude spoorbielsen. In de schaduw van deze grenspost zat een groepje mannen in het zand. Na de gebruikelijke rompslomp van douane, politie en gelddeclaratie werd hij door de opperbeambte gebiedend verder de Sahara in gemolenwiekt. De Suzuki gromde en schoot vooruit. Voor hem lagen bijna 200 kilometers stierlijk vervelende piste, maar het deerde Roeland niet, want aan het eind daarvan, in Nouâdhibou, wachtte hem misschien reeds zijn volgende,seksuele avontuur…
De dikke sharmoutah,
Recente reacties